Onverwachte reanimatie maakt diepe indruk

 

Drie april: een op het eerste gezicht normale dag verandert het leven van de jonge Kim Roest voorgoed. De zestienjarige, eerstejaars verpleegkunde studente uit Eindhoven   is van school op weg naar huis tot een huilend meisje haar aanhoudt. Kim gaat direct tot actie over, want op het fietspad ligt het levensloze lichaam van een volwassen vrouw.

 

Het meisje vroeg of ik kon reanimeren.  Mijn scooter heb ik aan de kant gegooid en ik ben direct begonnen. Ik dacht niet aan het feit dat ik de dag ervoor mijn eerste reanimatieles achter de rug had. De mevrouw lag er al een tijd en ik wist dat het nu moest gebeuren. Het reanimeren ging vanzelf,’ vertelt Kim. Kim hoort dat de mevrouw hartklachten heeft en de oma is van het geëmotioneerde meisje. Ondanks het feit dat er familieleden om de mevrouw heen staan, is er niemand in staat om haar te reanimeren. Kim bevindt zich op het juiste moment op de juiste plaats.

 

Het moment zelf herinnert Kim zich bij vlagen: ‘In de verte hoorde ik mensen gillen dat de ambulance onderweg was. Eenmaal gearriveerd moest ik doorgaan met reanimeren tot de politie aankwam. Zij namen het toen over.’ Vanaf dat moment beginnen er moeilijke dagen voor de verpleegkundige in opleiding: ‘Nadat het slachtoffer per ambulance is afgevoerd heb ik een glaasje water van het meisje gekregen. Ik trilde. Duizenden gedachten raasden door mijn hoofd, onder andere of ik het goed had gedaan.’

 

Terwijl de familie en de toegestroomde hulpverleners langzaam uiteengaan blijft Kim verloren achter. Zij, diegene die zojuist wellicht iemands leven heeft gered, is aan haar lot overgelaten: ‘Nu was ik overstuur. Ik heb naar huis gebeld, maar niemand nam op. Op de automatische piloot ben ik naar huis gereden en heb vervolgens anderhalf uur gehuild. Mijn vader heeft mij uiteindelijk via de telefoon eerst moeten kalmeren voordat hij mij kon verstaan.’

 

Kims ouders bieden een luisterend oor, maar veel meer kunnen zij voor hun geschrokken dochter niet betekenen. Net zoals haar school en stage: ‘Op school en stage vond iedereen het supergoed van mij. Ik heb er lang met mijn ouders over gepraat. ’s Avonds heeft mijn vader de plaatselijke politie gebeld. Zij mochten alleen vertellen dat de mevrouw het heeft overleefd. De politie heeft haar verontschuldigingen aangeboden en aangegeven dat het nooit had mogen gebeuren dat ik zo ben achtergelaten. De dienstdoende agent heeft later ook zijn excuses gemaakt.’

 

Slapeloosheid, piekeren en het voorval in gedachten constant herhalen: het zijn maar enkele voorbeelden van de indruk die het op Kim heeft achtergelaten. Voor haar eigen gemoedstoestand en om naar de vrouw te informeren gaat Kim na enige tijd bij de familie van de gereanimeerde mevrouw langs: ‘Zij vertelden mij dat het naar omstandigheden goed gaat. Later hoorde ik dat de overlevingskans van de mevrouw, toen ze op de IC lag, maar tien procent bleek te zijn.  Van haar heb ik uiteindelijk een kaartje gehad. Dat vond ik fijn, want in eerste instantie hoorde ik maar niks.’

 

Inmiddels gaat het een stuk beter met Kim, maar dat het voorval een diepe impact heeft achtergelaten op haar leven is zeker. ‘De politie had beter moeten handelen nadat iedereen weg was, want zij hadden zelf ook gezien dat ik minderjarig was.

 

Ik zou graag zien dat er een informatiepunt komt voor hulpverleners. Vanuit medisch perspectief begrijp ik dat er voorzichtig moet worden omgegaan met gegevens van patiënten, maar als hulpverlener wil je graag weten of iemand het gered heeft of niet. Vooral als jij degene bent die heeft gereanimeerd.’

 

 

 

door: Mersiha Ćuk, fotografie: Daniëlle Brouns

Huisarts vindt zorg belangrijker dan geld

 

TILBURG – Huisartsen vinden het geven van goede zorg belangrijker dan de financiële beloning. Voor patiënten is dit een geruststellende wetenschap: de dokter kijkt eerst naar de patiënt en dan pas naar wat hij eraan verdient!

 

Dat blijkt uit een NIVEL-onderzoek door Christel van Dijk. NIVEL staat voor Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg. Van Dijk promoveerde op woensdag 20 juni aan de Universiteit van Tilburg op het effect van veranderingen in het honoreringssysteem voor huisartsen sinds 2006. Toen werd het nieuwe verzekeringssysteem ingevoerd. Voor die tijd had men particulier verzekerden en ziekenfonds verzekerden. In 2006 veranderde dit en kreeg iedereen een basisverzekering. Daarbij werd het verschil tussen particulier-  en ziekenfondsverzekerden afgeschaft.

Dat betekende ook voor de huisarts een verandering in de honorering, legt Christel uit. ‘Theoretisch gingen we er vanuit dat huisartsen gevoelig zouden zijn voor wijzigingen in de financiële prikkels. Dat bleek nauwelijks het geval. Het gedrag van de huisarts lijkt – anders gezegd- niet in de eerste plaats bepaald door zijn of haar inkomen, maar door de moraal dat zij ‘het goede willen doen’ voor de patiënt. Deze professionele moraal lijkt de overhand te hebben bij de keuzes die Nederlandse huisartsen maken.’ Vóór 2006 gold voor ziekenfondspatiënten een inschrijvingstarief, en voor particulier verzekerden een betaling per verrichting.

Vanaf 2006 kwam er een gecombineerd systeem met inschrijftarief en betalingen per contact voor iedereen, waarbij de bedragen wel verlaagd werden. ‘Deze verandering in honorering heeft niet geleid tot grote verschillen in het aantal contacten, de toegankelijkheid, de lengte van de contacten en het volgen van de richtlijnen vanuit de beroepsorganisatie’, aldus Van Dijk.  ‘Mensen geven aan dat ze arts of huisarts willen worden omdat ze mensen willen helpen’, verklaart de onderzoekster dit gegeven. ‘Dat maakt de moraal van ‘het goede willen doen’ juist zo belangrijk. En blijkbaar dus belangrijker dan de verschillen in honorering die sinds 2006 ontstonden.’

 

Het onderzoek is ook belangrijk voor beleidsmakers, benadrukt Van Dijk. ‘Sterke financiële prikkels zoals betalingen per contact of voor kwaliteit kunnen uiteindelijk de motivatie van huisartsen, om het goede te doen, ondermijnen. Dat kan nooit de bedoeling zijn. Daarom is het belangrijk dat beleidsmakers hiermee rekening houden bij het ontwerpen van nieuwe honoreringssystemen voor huisartsen.’

 

Christel van Dijk (28) studeerde gezondheidswetenschappen aan de VU in Amsterdam. Zij putte voor haar onderzoek uit de gegevens van de elektronische patiëntendossiers van ongeveer honderd huisartsen. Het onderzoek begint met een meting in 2002, dus over de jaren voordat het nieuwe systeem werd ingevoerd, tot en met 2008, dus de eerste jaren na invoering van het systeem.

 

 

door: Henri Haenen, fotografie: NIVEL

Dotteren kan niet zonder STENT

 

Een vernauwing in een kransslagader vergroot de kans op een hartinfarct en kan zelfs leiden tot het overlijden van de patiënt. Elk jaar krijgen inmiddels 35.000 tot 40.000 mensen in Nederland, ter voorkoming van zo’n fataal hartongeluk, een ’stent’.

 

Dat is een flinterdun, piepklein en flexibel buisje dat een heropend bloedvat van het hart openhoudt, soms maanden achtereen een geneesmiddel aan het lichaam afgeeft, en uiteindelijk spoorloos verdwijnt.

 

Een ’biologisch afbreekbare en medicijn afgevende stent’, zoals zo’n minuscuul staafje wordt genoemd, is oorspronkelijk bedacht om de vaatwand van een open-gedotterd bloedvat te stutten en daarmee de bloedstroom een vrije, onbelemmerde doorgang te geven.

 

En over ‘dotteren’ gesproken: feitelijk was de stent een antwoord op tekortkomingen van het dotteren. Want die waren er. Ontdekte de Amerikaanse radioloog Charles Dotter, in 1963 en  volledig onbedoeld, dat met een katheter een vernauwing in een slagader kon worden geopend; in de circa vijftien jaren daarna werd zijn toevalstreffer nader uitgewerkt, verfijnd en gaandeweg wereldwijd ingevoerd.

 

Hoewel vanaf dat moment – het was inmiddels 1977 – tienduizenden levens werden gered via de dotterprocedure, bleek dit toch niet altijd de meest ideale oplossing. De door het dotteren opgerekte en verzwakte vaatwanden zakten soms ineen, hetgeen tot nieuwe vernauwingen leidde. Charles Dotter had het probleem al opgemerkt en vervolgens een metalen veertje geconstrueerd dat de vaatwand op de zwakke plek moest stutten.

 

Voortbordurend op het ‘veertje van Dotter’ waren het de Fransman Jacques Puel en de Zwitser Ulrich Sigwart die in 1987 hun bevindingen beschreven van de allereerste coronaire stent die Puel een jaar eerder plaatste bij een mens.

 

Waren de allereerste stents zo’n 25 jaar geleden nog allemaal vervaardigd van metaal, inmiddels wordt steeds vaker gebruik gemaakt van materialen die bijvoorbeeld ’lichaamseigen’ zijn en daarbij de eigenschap hebben dat zij uiteindelijk oplossen in het lichaam.

 

Het nieuwste geneesmiddel dat via zo’n medicijn-afgevende stent aan het lichaam wordt toegediend, is een ‘immunosuppressief’ medicament dat wordt gebruikt om orgaanafstoting te voorkomen bij volwassen patiënten na de transplantatie van hart of nier.

 

Ook wordt aan de huidige generatie stents, waarvan de meeste nog altijd van edelmetaal zijn, medicatie meegegeven ter bestrijding van ‘restenose’; dat is het opnieuw dicht raken door littekenweefsel of ontstekingen van het nu juist geopende bloedvat. Want hoewel sterk verbeterd (mede door de vorm en de verschillende materialen die voor de vervaardiging van stents gebruikt zijn), is dat omvangrijke probleem nog altijd niet de wereld uit.

 

Erg naar voor een gedotterde patiënt als hij of zij na enige tijd opnieuw deze behandeling moet ondergaan.

 

Artsen/onderzoekers van het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven plaatsten eind 2010 een volledig afbreekbare stent bij een patiënt met een dichtgeslibde kransslagader. Van deze van magnesium gemaakte stent is in het bloedvat na negen tot 12 maanden geen enkel restant meer te vinden, nadat hij zowel de elasticiteit als de motoriek van de vaatwand heeft hersteld.

 

fotografie: © BIOTRONIK

Vrouwen doen zichzelf tekort

 

ZWOLLE – ‘Veel vrouwen doen zichzelf tekort. Ze komen vaak zelf met een verklaring voor hun klachten en leggen die verklaring ook aan de (huis)arts voor. Als ze er al heen gaan. Ze kunnen zichzelf geweldig om de tuin leiden. Dat moeten ze niet doen!’

Dr. Angela Maas, sinds kort werkzaam aan het UMC St. Radboud in Nijmegen, is de eerste hoogleraar Vrouwencardiologie in Nederland. Ze zag in haar werk als cardioloog in de Isala Klinieken in Zwolle maar al te vaak hoe vrouwen aan hun klachten een eigen interpretatie gaven en daarmee ook artsen op het verkeerde been zetten. Maas weet dat vrouwen boven de 50 meer risico op hart- en vaatziekten lopen dan mannelijke 50-plussers. ‘Vrouwen krijgen vaker dan mannen een beroerte, ook meer hartfalen, maar vaak een ander soort hartfalen dan mannen. Die houden hartfalen over aan een hartinfarct; bij vrouwen is hartfalen eerder een gevolg van hoge bloeddruk of suikerziekte.’

 

‘Na de overgang verandert bij vrouwen veel in cholesterol en bloeddruk: boven de 50 jaar stijgt de bloeddruk meer dan bij mannen. Dat gaat geleidelijk. Tussen de 50 en 60 jaar groeit het aantal risicofactoren. Een vrouw die op haar 47e een beetje verhoogd cholesterol heeft, heeft dat 10 jaar later 10 tot 15 procent hoger. Bij mannen veranderen de cholesterolwaarden niet boven de 50. Bij vrouwen juist wel. Dat weten we al lang, maar we kijken er te weinig naar. Vrouwen hebben nu ook meer stress dan 30 jaar geleden, er wordt meer van ze gevraagd. Ze zijn vaak verbaasd als ze een hartaanval krijgen. Voor vrouwen onder de 50 is roken tweemaal zo schadelijk voor het hart als bij mannen. Als een vrouw onder de 50 bij mij komt en klaagt over pijn op de borst, hoef ik maar één ding te weten: Rookt u?’

 

Als hoogleraar gaat Maas werken aan de bewustwording van vrouwen én artsen dat vrouwen met hartziekten anders zijn dan mannen. ‘We zouden in positieve zin moeten gaan discrimineren’, vindt Maas. Zij is al 20 jaar als landelijke pionier de verschillen tussen mannen en vrouwen op hartgebied in kaart aan het brengen. ‘In de VS en Canada zijn er al vrouwengezondheidscentra waar de vrouwencardiologie een aparte plaats heeft. Dat gaan we in Nederland ook meer zien.’

 

Als hoogleraar kijkt ze niet alleen naar de cardiologie. ‘Dan zou ik vastlopen in oude denkpatronen. We moeten ook naar andere vakgebieden kijken en daarvan leren. Bijvoorbeeld: hoeveel verborgen hartpatiënten zitten bij de reumatoloog? Ook gynaecologie moeten we bij onderzoek en praktijk betrekken: zwangere vrouwen met hoge bloeddruk lopen risico’s voor het hart. Hetzelfde geldt voor vrouwen die genezen zijn van borstkanker: door de behandeling kunnen ze schade oplopen aan het hart. Ze kunnen moe en kortademig zijn, zonder dat men in de gaten heeft dat het van het hart komt.’

 

 

 

door: Henri Haenen, fotografie: Anthoney Fairley

Paul Kramer deinst er niet voor terug proefkonijn te zijn

 

Maastrichtenaar Paul Kramer (68) is een proefkonijn. Hij gaat er prat op de eerste in Nederland te zijn bij wie met behulp van een nieuwe methode een pacemakerdraad binnenin de linkerhartkamer werd geïmplanteerd. ‘Ik ben een proefkonijn, heb me er zelf vrijwillig voor aangemeld’, zegt Kramer overtuigd. En hij is vooralsnog dik tevreden met die beslissing, temeer omdat hij jarenlang geplaagd werd door hartritmestoornissen. ‘Ik zou het elke ICD-drager aanbevelen. En wel omdat ik geen last meer heb gehad van hartritmestoornissen.’

 

Kramer doet mee aan een studie van Medtronic waaraan het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) meedoet. Hij is een van de 110 proefkonijnen in Europa voor deze studie. ‘Maar wel de eerste in Nederland’, weet hij. ‘Ze hadden me gezegd dat ik me na de ingreep beter zou gaan voelen en dat mijn hartfunctie met een kwart zou kunnen verbeteren. Dat wilde ik wel. En dus meldde ik me aan.’

 

Acht keer een hartstilstand

Het noodlot sloeg bij voormalig hotelier Paul Kramer toe toen zijn hotel jaren geleden afbrandde. Hij bleek onverzekerd voor de schade. Vlak daarna kreeg hij op 39-jarige leeftijd een hartinfarct en daarvan is hij nooit helemaal hersteld. Nadien heeft hij een vriend geholpen bij een begrafenisonderneming. ‘Dat was leuk werk’, herinnert Kramer zich. ‘Ik ging bij mensen langs om zaken te bespreken. Zodoende had ik iets om handen.’

 

In zijn leven heeft Paul acht keer een hartstilstand gehad en werd hij op veertig plaatsen geableerd. ‘Ik heb tientallen keren in het ziekenhuis gelegen.’ Zo’n zeven jaar geleden kreeg hij een pacemaker geïmplanteerd via een operatie. ‘Eerst met twee draden, naderhand kwam er een derde bij. Toen dat gebeurde, kreeg ik gigantisch de hik. De cardioloog zei dat de derde draad bij het middenrif een zenuw stimuleerde en dus verplaatst moest worden. Toen heb ik me aangemeld als vrijwilliger voor het proefproject. Het is intussen net een kabelwinkel bij mij binnen.’

 

De hik

Paul is onder behandeling bij cardiologe Nicole Lencer en cardioloog Kevin Vernooy. Deze laatste legt uit dat bij Paul Kramer sprake is van een geleidingsstoornis in de linker hartkamer. Prikkels in het hart bereiken de rechter hartkamer eerder dan de linker, waardoor het hart niet synchroon klopt en knijpkracht verliest. ‘Hiervoor heeft hij enkele jaren geleden een ICD ontvangen die de mogelijkheid heeft om de linker- en rechter hartkamer tegelijk te stimuleren om het hart beter te laten functioneren’, betoogt Vernooy. Helaas. Kramer kreeg na deze implantatie ‘gigantisch de hik’, zoals hij zelf zegt. Dat kwam doordat de draad vlak bij de zenuw naar het middenrif lag waardoor de hik kan ontstaan. ‘Daarop is de draad verwijderd en heeft de hartchirurg een pacemaker-draad tijdens een operatie op het hart geschroefd’, aldus Vernooy.

De plek waarop de draad tijdens die operatie geplaatst was, bleek niet ideaal. Vorig jaar meldde Kramer zich opnieuw bij de afdeling cardiologie met klachten over kortademigheid. Na metingen bleek dat de draad van de pacemaker aan de buitenkant van de linker hartkamer niet optimaal geplaatst was. Het is sowieso beter deze draad niet buiten, maar binnen in de linkerhartkamer te plaatsen, aldus Vernooy. ‘Door middel van onderzoeken bleek dat stimulatie van het hart binnenin de linker hartkamer te resulteren in een 25% toename van  de knijpkracht van het hart. Daarop hebben we besloten om aan de heer Kramer de studie van Medtronic voor te leggen.
Bij de heer Kramer is de plaatsing van de draad in de linker kamer zeer goed verlopen’, aldus Vernooy.

Niet buiten, maar ín de linker hartkamer

‘Al jaren wordt er gebruik gemaakt van een pacemaker waarbij een pacemakerdraad geplaatst wordt in de rechterkamer en aan de buitenkant op de linker hartkamer om op die manier de linker en rechter hartkamer tegelijk te laten samenknijpen’, legt Vernooy uit. ‘Verschillende onderzoeken hebben inmiddels aangetoond dat het stimuleren van het hart binnenin de linker hartkamer wellicht beter is. Een ander voordeel is dat deze procedure onder plaatselijke verdoving kan plaats vinden en dat de draad op bijna elke wenselijke plek in de linker hartkamer geplaatst kan worden. Je hebt dan namelijk geen last van beperkingen door de aders zoals bij de gebruikelijke plaatsing’, aldus Vernooy.

 

‘Medtronic heeft katheters ontwikkeld die het de cardioloog gemakkelijker maken om de pacemakerdraad binnenin de linker hartkamer te plaatsen en wel vanuit de gebruikelijke plaats van toegang tot de aders (onder het sleutelbeen). Medtronic onderzoekt nu samen met verschillende centra in West-Europa of plaatsing van deze pacemakerdraad binnenin de linker hartkamer haalbaar en veilig is. De heer Kramer is de eerste patiënt in Nederland die hieraan heeft deelgenomen.’

 

Zwemmen

Of Paul niet terugschrok om mee te doen aan een experiment?
Zonder zich te bedenken antwoordt hij: ‘Ze mogen alles met me uitvreten, al zitten er risico’s aan vast. Ik heb niks te verliezen. Zou ik niks doen, dan ben ik over een jaar de pijp uit. Ik heb het er voor over.’

 

 

‘Al meteen na de operatie eind november voelde ik me stukken beter. Helaas kreeg ik vlak daarna stevig de griep en werd ik ongelooflijk ziek. Ik lag veertien dagen in het ziekenhuis. Eerst dacht men aan een hartinfarct. Dat bleek gelukkig niet het geval. Intussen ben ik weer redelijk opgeknapt. Ik ga onder begeleiding sporten bij de fysiotherapie en ga ook zwemmen. Dat kon ik enkele maanden geleden absoluut niet!’

 

Kramer heeft ook een contract moeten tekenen, vertelde hij. ‘Als er iets gebeurt met die draad, heb ik recht op schadevergoeding. Maar ja, of je daar iets aan hebt, dat weet ik ook niet.’

 

Hij vindt het moeilijk om andere lotgenoten te adviseren of zij zich ook zouden moeten opgeven voor een experiment op basis van vrijwilligheid. ‘Veel mensen durven niet. Ik zou zeggen: doe het wel. Uit ervaring weet ik dat je er beter van kunt worden.’

 

Paul wordt in zijn beslissing gesteund door zijn vier kinderen en ook zijn vrouw staat volledig achter hem, vertelt hij. ‘Ik heb weer hoop op een goede toekomst. Honderd zal ik niet worden, dat staat als een paal boven water. Maar 98 vind ik ook wel goed!’

 

090312, Maastricht: Paul Kramer.Foto: Marcel van Hoorn.

 

 

fotografie: Marcel van Hoorn

Eerlijk zijn over diabetes door cholesterolmedicatie…

 

ROERMOND – De explosieve groei in de wereld van het aantal mensen met diabetes type-2 blijkt niet alleen het gevolg van een verkeerde leefstijl of erfelijke aanleg. Er is nóg een andere zorgwekkende oorzaak: het gebruik van de door huisartsen en specialisten massaal voorgeschreven cholesterolsynthese-remmers.

 

Deze ‘statines’, zoals de remmers ook wel worden genoemd, vergroten de kans dat iemand met een cholesterolprobleem er een serieus tweede probleem náást krijgt: suikerziekte. Een aandoening die, net zoals hoog-cholesterol, tot hart- en vaatellende kan leiden. Het hartrisico komt dan van twee kanten!

 

Al langer deden geruchten de ronde dat anti-cholesterolmiddelen deze nare bijwerking zouden kunnen hebben. Ofwel, op de man af gezegd: dat je van statines diabetes kunt krijgen.

 

Ook onze patiëntenbelangenorganisatie, Hartpatiënten Nederland, gevestigd in Roermond, waarschuwde in de afgelopen jaren voor de neveneffecten van cholesterolremmers die sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw in omloop zijn. Echter, veel voorschrijvers van deze statines, maar ook geneesmiddelenproducenten, deden daarover nogal bagatelliserend. Hun vergoelijkende opstelling is volstrekt onterecht en bezijden de werkelijkheid, naar nu blijkt.

 

Europese en Amerikaanse geneesmiddelenautoriteiten nemen namelijk de uitkomsten van al jaren voortgaand onderzoek naar de inmiddels aangetoonde relatie tussen cholesterol-ombuigers en diabetes wèl serieus. Zodanig zelfs dat zij een waarschuwing voor een verhoogd diabetesrisico gaan toevoegen aan de geneesmiddeleninformatie van statines.

 

Tot het zetten van deze veelzeggende stap werd onlangs besloten door de Amerikaanse FDA, de Food and Drug Administration, de toezichthouder op de veiligheid van voedsel en medicijnen. De FDA wil aanpassing van de huidige  geneesmiddeleninformatie. De Europese zusterorganisatie van de FDA, de European Medicines Agency (EMA) spreekt zich nog dit voorjaar uit over een maatregel.

 

Nu alles er op wijst dat cholesterolpatiënten door hun medicatie eveneens met suikerziekte kunnen worden opgezadeld, is het de hoogste tijd dat ook de voorschrijvers van deze medicijnen met een eerlijk en genuanceerd verhaal komen. Niet langer mogen zij de gebruikers hierover in onwetendheid laten, zij dienen samen met hun patiënt de extra kansen op diabetes dóór cholesterolpillen helder te bespreken.

 

Het betekent immers dat de patiënt nu niet één maar een dubbele kans heeft om te worden getroffen door hart- en vaatziekten.

Patiënten zijn in het algemeen heel goed in staat – meestal met hulp van hun dokter – om het al dan niet aangaan van die risico’s te bespreken.

DOTTEREN, bij toeval ontdekt

 

Veel grote ontdekkingen in de wetenschap blijken toevalstreffers. De geschiedenis zit vol onverwachte vondsten. Thomas Alva Edison ontdekte in 1884 bij toeval de gloeilamp, een wereld idee. Zo ook de toevalligheidbevinding door de Britse arts-bacterioloog Alexander Fleming van de penicilline in 1928. De ontdekking van de röntgenstraling dan, door de Duitse natuurkundige Wilhelm Röntgen. En wat te denken van Viagra? Ook onbedoeld op het spoor gekomen.

 

Dotteren hoort eveneens thuis in dat welhaast heroïsche rijtje van medische toevalstreffers. Het is het oprekken van een vernauwing in een bloedvat van het hart, bijvoorbeeld ten gevolge van verkalking. Dat ‘ontstoppen’ kan door in de punt van een katheter een opblaasbaar ballonnetje naar de plaats van de verstopping te leiden en dat ter plekke met grote druk op te blazen.

 

De Amerikaanse vasculair radioloog Charles Theodore Dotter (1920-1985), ook uitvinder van de interventieradiologie en de leverbiopsie, ontdekte onbedoeld aan de Universiteit van Oregon in 1963 dat met een katheter een vernauwing in een slagader te openen viel.

 

Dat katheterongelukje, want eigenlijk was het dat, maar uiteindelijk wel een heel gelukkig incident, was een indirect gevolg van de passie van doctor Dotter. Hij was voortdurend in de weer met het ontwikkelen van nieuwe katheters (dat zijn spaghetti-dunne, flexibele slangetjes) waarmee hij op de meest efficiënte manier contrastvloeistoffen in de aderen van de patiënt kon brengen. Eveneens wilde hij via katheters een betere drukmeting in bloedvaten kunnen uitvoeren.

 

Ook Charles Dotter bleek onder de indruk van het onverwachte effect bij het per abuis doorprikken van de verstopte hartslagader bij een patiënt, waarna de belemmerde bloedstroom weer op gang kwam. Hij verdiepte zich in mogelijkheden van zijn ‘foutje’ en voerde een jaar later, in 1964, een doelbewuste katheterin-greep uit. Bij een 82-jarige vrouw bij wie sprake was van een slagadervernauwing in het bovenbeen. Ook die operatie lukte.

 

Dotter zag nu perspectieven voor het hart. Maar hij ondervond veel weerstand vanuit de cardiologische wereld. Pas in 1977 kwam er steun van de Duitse cardioloog Andreas Roland Grüntzig, werkzaam in het universiteitsziekenhuis van Zürich, Zwitserland. Hij voorzag de Dotter-vinding van het inmiddels bekende ballonnetje in de ‘tip’ van het katheterslangetje. Via de slagaders wordt het naar de vernauwing geleid. Daar aangekomen wordt het minieme (en nog lege) ballonnetje opgepompt, hetgeen allemaal heel nauwkeurig is te volgen via een monitor. De wanden van de slagader worden nu door de ballonkatheter uiteen geduwd, waarna de vernauwing dikwijls al na één poging is opgeheven. Lukt dat niet ineens, dan kan het ballonnetje een paar keer worden opgepompt.

 

Sinds de uiterst belangwekkende toevoeging van Grüntzig aan de toevalstreffer van Charles Dotter, was er sprake van wereldwijde acceptatie van de ‘dottermethode’, die in het medische jargon te boek staat als de ‘percutane transluminale coronaire angioplastiek’, of wel de PTCA-procedure.

 

In het voorjaar van 1980 werd de dotterbehandeling, die in het verloop van een hartkatheterisatie wordt toegepast, voor het eerst in Nederland uitgevoerd. In het St. Antonius Ziekenhuis van Nieuwegein.

Wereld idee door medeleven

 

Compassie met een ernstig zieke opleider in de geneeskunde heeft tot één van
‘s werelds meest toegepaste hartvindingen geleid: de ICD, ofwel de (wat moeilijke uitspreekbare) ‘implanteerbare cardioverter defibrillator’.

 

Een inwendige ICD bewaakt en corrigeert zonodig het op hol geslagen of juist aflatende hartritme door middel van elektroden.

 

Een revolutionair idee, ontstaan uit de grote betrokkenheid van de Poolse medicus dr. Michel Mirowski (1924-1990) met zijn Israëlische leermeester-van-het-eerste uur in de cardiologie, prof. Harry Heller. Deze hartspecialist van het Asaf Harofeh Ziekenhuis, nabij Tel Aviv, ging al jaren gebukt onder zware hartritmestoornissen en bezweek er na verschillende crises uiteindelijk in 1966 aan.

 

Mirowski was zeer gesteld op zijn docent en kon diens dood ten gevolge van ventriculaire tachycardie (een hachelijk snel hartritme) maar moeilijk verwerken. Het was een gevoel van machteloosheid, erkende hij later. In theorie had hij mogelijk wel geweten hóé de ritmestoornissen te bestrijden: met de in het ziekenhuis aanwezige externe defibrillator van toen nog 30 tot 40 kilogram… Maar, het ding was te groot, te lomp en te onhandelbaar om de zwaar zieke patiënt in leven te houden. Bovendien zou 24 uur per dag elke seconde, misschien wel weken of maanden achtereen, medische bewaking nodig zijn geweest. Al met al niet om te doen, het was praktisch onuitvoerbaar. En ronduit onleefbaar voor de patiënt.

 

‘Als dat logge defibrilleertoestel nu eens in omvang kon worden teruggebracht tot, laten we zeggen een pakje sigaretten of kleiner…’, bedacht Mirowski zich. Dán kon de ritmecorrector misschien in het lichaam worden ingebracht, zo redeneerde hij, en ging er een wereld van mogelijkheden open. Dán kon met een elektrische schok mogelijk het op hol geslagen hartritme weer worden genormaliseerd. Een groots, baanbrekend idee was geboren…

 

Doch raadpleegde hij experts, dan werd dokter Mirowksi bijkans uitgelachen door zijn beroepsgenoten. Hij kreeg ladingen cynisme en hoon over zich heen. De collega’s achtten het volstrekt uitgesloten om een toestel met een gewicht van enige tientallen kilo’s te reduceren tot een handzaam apparaatje dat je zelfs in het lichaam kon implanteren. Een techniekje dat  van daaruit aritmieën bestreed. ‘Belachelijk!’ was het oordeel.

 

Met collega’s die wél in zijn verkleiningsplan geloofden werkte Michel Mirowski 12 jaar – met succes – aan de verwezenlijking van zijn ‘automatische implanteerbare cardioverter defibrillator’, zoals hij zijn vinding noemde. De AICD. In februari 1980 kreeg de eerste patiënt zo’n miniatuur hartritmecorrector geïmplanteerd. Het gebeurde in het Johns Hopkins Ziekenhuis in Baltimore (VS), waar Mirowski inmiddels werkte. Sindsdien is het stukje vindingrijkheid verder verfijnd en verkleind.

 

De Poolse dokter/uitvinder werd vijf jaar later ernstig ziek. Hij leed aan een vorm van bloedkanker. Mirowski stierf op 26 maart 1990, op 65-jarige leeftijd. Honderdduizenden hartritmepatiënten over de hele wereld hebben aan zijn wetenschappelijke volhardendheid hun leven te danken.

 

Afbeeldingen: Biotronik

Jan Ramakers: Hartinfarct kan vaak gestopt worden

 

VESSEM – Oorzaak en gevolg worden in de geneeskunde wel eens verwisseld. Een stolsel in de bloedvaten hoeft bijvoorbeeld niet altijd de oorzaak van een hartinfarct te zijn, maar het kan ook een gevolg zijn van een hartinfarct. Emeritus klinisch chemicus Jan Ramakers (68) uit Vessem, voormalig mede hoofd van het laboratorium van het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch, schreef een boek over de oorzaak van aandoeningen. Daarin pleit hij voor meer aandacht voor een biochemische aanpak van de oorzaak van ziekten.

 

De huidige geneeskunde richt zich nog teveel op symptomen van een ziekte in plaats van op de oorzaak, zegt Ramakers. ‘De oorzaken liggen vaak eenvoudig en logisch in biochemische processen in ons lichaam en dat is in de geneeskunde niet altijd bekend’, weet Ramakers. ‘Mijn vader kreeg op 57-jarige leeftijd een hartinfarct. Dat heeft me aan het denken gezet. Een hartinfarct wordt – zoals vaker verondersteld – niet veroorzaakt door een stolsel in het bloed, maar door het ontsporen van het metabolisme als gevolg van zuurstoftekort. Het stolsel ontstaat dan vaak juist als gevolg van het infarct en is er niet de oorzaak van. Het hart produceert zoals elke spier melkzuur en geeft dat af aan het bloed. Bij een te hoge concentratie melkzuur in de hartspiercellen ontstaat necrose, ofwel weefselverval. Dat kan leiden tot een hartinfarct. Het ontstaan van het infarct kan afgebroken worden door het hart langzamer en tegelijk krachtiger te laten kloppen. Dan heeft het meer tijd om melkzuur aan het bloed af te geven, en zuurstof op te nemen.’

 

‘Er bestaat een extract van de plant Strophantus Combé; dit wordt verwerkt tot het geneesmiddel Strodival of g-Strophantin. Dit medicijn is op recept in Duitse apotheken nog verkrijgbaar, maar in Nederland niet meer. Strodival mag als een wondermiddel worden beschouwd. Het stimuleert het enzym Natrium-Kalium-ATPase dat ervoor zorgt dat de hartspiercellen geordend na elkaar samentrekken. Een hartinfarct ontwikkelt zich vaak in enkele uren. Strodival zorgt ervoor dat het infarct gestopt wordt en er geen verdere schade wordt aangericht. Met Strodival klopt het hart langzamer en kan zichzelf zo beter van zuurstof voorzien, kan melkzuur beter afgeven aan het bloed en kan meer bloed in omloop brengen.’

 

‘Slechte bloedvaten kunnen worden aangepakt met het middel Vasolastica, verkrijgbaar op de Nederlandse markt. Bij slechte hartvaten kan dit middel ervoor zorgen dat na globaal anderhalf jaar de vaten voor 60 tot 70 procent weer schoon zijn. Vasolastica kan zelfs amputatie van een been voorkomen. En toch wordt het niet als medicijn erkend in Nederland!’

 

Jan Ramakers
foto © Bart Versteeg 11-01-12

 

door: Henri Haenen, fotografie: Bart Versteeg

 

Beschermend parapluutje

 

Met het weer heeft het niets van doen, het beschermt niet tegen regen. Maar in de hartgeneeskunde is het – ook in Nederland – sinds een jaar of tien een begrip: het parapluutje.

 

Dit minuscule stukje vernuft ontleent, logisch, zijn naam aan zijn vorm. Een mooie uitvinding waarmee gaatjes in het hart, of beter gezegd in de hartwand, via katheterisatie kunnen worden gedicht. Hoe een hartgaatje ontstaat is nog altijd onduidelijk. Evenals wíe precies de uitvinder is van deze ‘plug’.

 

Zeker is wel dat het hartparapluutje midden jaren negentig in de Nederlandse kinderhartgeneeskunde werd geïntroduceerd door kindercardioloog J. Hess. Dat deed hij in het Rotterdamse Sophia Kinderziekenhuis.

 

Met succes dichtten Hess en zijn team bij enkele heel jonge kinderen de ‘open ductus van Botalli’. Dat is een bloedvat dat bij elke zuigeling is aangelegd en dat vrijwel onmiddellijk na de geboorte spontaan dient te sluiten. Het zorgt ervoor dat het bloed uit de rechterhartkamer naar de longen wordt gepompt en uiteindelijk terecht komt in de grote borstslagader. De longen hebben vóór de geboorte slechts een geringe hoeveelheid bloed nodig omdat het kind dan nog niet ademt. Echter bij de eerste ‘huilschreeuw’ van de zuigeling gaan zij volledig openstaan en vullen zich met lucht. Ze zijn nu klaar voor hun taak om het lichaam van zuurstof te voorzien. Blijft het bloedvat toch openstaan, dan is sprake van een ‘open ductus’.

 

Inmiddels speelt het parapluutje een zo goed als standaardrol bij de behandeling van het ‘atriumseptum-defect’, een aangeboren afwijking aan het tussenschot van de linker- en de rechter hartboezem. Daarbij lekt zuurstofrijk bloed weg uit de grote bloedsomloop. Deze aandoening omvat ongeveer 10 procent van alle aangeboren hartgebreken. In de academische centra krijgen elk jaar zo’n 200 kinderen met dit defect via een katheterisatie een dergelijk parapluutje ingebracht. Een zware operatie is hierdoor niet langer nodig, na een kleine week zijn we weer thuis.

 

 

In de voorbije tien jaar is het oorspronkelijke parapluutje verbeterd en verfijnd. Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) werkt inmiddels met een dubbele versie van het parapluutje dat gemaakt is van kostbaar nikkel-titanium. Bovendien heeft de toepassing zich verbreed naar volwassen patiënten met zo’n atriumseptum-defect. Op de volwassen leeftijd levert een gaatje in het hart overigens aanzienlijk meer gevaar op dan bij heel jonge patiëntjes. In het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein kregen enkele hartpatiënten een uiteindelijk oplosbaar bioparapluutje.

 

Bovendien bestaan er intussen verschillende maten van deze parapluutjes. De maat is afhankelijk van de grootte van het hartgaatje. Pas bij hartkatheterisatie bepalen artsen die. In het LUMC-tijdschrift Cicero vertelt kindercardioloog W. Helbing hoe: ‘Het nemen van de maat is best lastig. Met behulp van een soort ballonnetje bekijken we de diameter van het gaatje. We kijken dan welke diameter ballon er nog wel doorheen kan en welke net niet.’

 

Volgende aflevering: Wereld-idee door medeleven

 

 

 

Afbeeldingen: © 2011 St. Jude Medical.