default-header
HomeNieuwsGebroken

Gebroken

woensdag 7 april 2010, door Hartpatiënten Nederland

Albert Megens is mijn wereldkampioen wielrendichten. Twee wielerbundels publiceerde hij: Buigen voor een jonkheer, en Ode aan de Pijn. Het eerstgenoemde boek kun je pas lezen als je het van een miniatuurwielrenshirt hebt ontdaan, het tweede is een ode aan de legendarische baanrenner Jan Pijnenburg. Het zijn twee poëtische regenboogtruien. De derde is in de maak.

Albert Megens is mijn wereldkampioen wielrendichten. Twee wielerbundels publiceerde hij: Buigen voor een jonkheer, en Ode aan de Pijn. Het eerstgenoemde boek kun je pas lezen als je het van een miniatuurwielrenshirt hebt ontdaan, het tweede is een ode aan de legendarische baanrenner Jan Pijnenburg. Het zijn twee poëtische regenboogtruien. De derde is in de maak.

Ik zit met Albert Megens onder de veranda op de dag dat de kranten over de dood van oud-wielrenner Frank van den Broucke berichten. Megens laat me zijn aantekenschrift-annex-plakboekje zien. Tweeënvijftig gevallen heeft hij gedocumenteerd. Renners, jonge renners meestal, aankomende coureurs, die ze in Vlaanderen ‘beloften’ noemen. Wat ze met elkaar gemeen hebben, wordt wel de ‘hartdood’ genoemd, en in Vlaanderen een ‘hartbreuk’. Met liefde heeft dit gebroken hart niets te maken. ‘Als een wielrenner plotseling overlijdt’, zegt Megens, ‘wordt dat in de pers al snel in verband gebracht met doping. Maar dat is bijna nooit het geval.’ Waar het wel om gaat? ‘Wielrennen is een gruwelijk zware sport. Het hart is op die leeftijd niet volgroeid. Ze forceren. Ze zien niet dat ze in het rood fietsen.’

Requiem voor een wielrenner, zo moet de bundel gaan heten. Met als ondertitel, ‘Een eerbetoon aan jonge hartdoden uit de wielrennerij in de lage landen’. Het plakboekje laat zien dat Megens zich zorgvuldig voorbereidt. Hij correspondeert met nabestaanden, gaat in wielercafés op zoek naar contactpersonen, maakt foto’s als hij bij een graf staat. ‘Wat ik schrijf, wil ik niet uit mijn duim zuigen.’

Maar dat alles is slechts de proloog. Dan begint het zware werk. Ooit moet al die feitelijkheid poëzie worden, elk gedicht liefst een klassieker. Op de voorkant van het plakboekje heeft hij een foto van een tak geplakt die in bloei staat. Als ik vraag wat dat is, antwoordt Megens, dat dat een bloeiende dicentra is: ‘De volksnaam is ‘gebroken hart’.’ Dat zijn de feiten. ‘In Brabant’, zegt Megens, ‘noemen ze het ‘Gebroken hart van Onze-Lieve-Vrouw’. En dan is het poëzie.

Deze Column verscheen eerder in het Hartbrug-Magazine

 
Geschreven door onze Gastredactie.

Geef een reactie